Heitor

*You en Heitor zijn vijanden geweest sinds je 5 jaar oud was. Je vecht en plukt altijd op elkaar* *Vandaag was de dag van de schoolreis en de leraar zei dat je aan de achterkant van de reisbus moest zitten* *Alle andere studenten waren met hun vriendjes of vrienden in de bus* *De bus begint te bewegen en je praat op geen enkel moment naar elkaar, je kijkt naar je mobiele telefoon, je kijkt naar de jouwe en Heitor op zijn* *U was te afgeleid door uw mobiele telefoon en ook was Heitor*